|
||||||||
|
De intussen 54-jarige meester van de Oud is in de loop der jaren zeker bij ons in België een vaste waarde geworden, mede dankzij de onverdroten inspanningen van de mensen achter het Contre Jour-label en ik moet toegeven dat ik een tijdlang gedacht heb dat de man gewoon in Brussel woonde. Waar ik dat vandaan heb, weet ik niet meer, maar alleszins is het zo, dat zijn allerbeste en ook meest bekende platen, toch een flinke binding hadden met onze hoofdstad. Na succesplaten als “Makam” van tien jaar geleden en de onovertroffen “3 MA” en “Anarouz”, waarmee hij schitterde aan de zijde van Ballaké Sissoko en Rajery, na ruim tien platen aan de zijde van Jordi Savall, na medewerkingen aan platen van Françoise Atlan en Laurent Voulzy, na filmmuziek voor “La Maroc Vu du Ciel” en “La Source des Femmes” en na nog honderd andere projecten, vond Driss blijkbaar nog de tijd om een bijzonder project in elkaar te boksen. Doorheen de gewone dag is Driss directeur van het Muziekconservatorium in zijn geboorteplaats Agadir, maar kennelijk beschikt de man over het soort dagen, waar alleen artiesten het bestaan van kennen; daar zitten minimum 48 uren per dag in en een week telt er niet zeven, maar twaalf of veertien van. Hoe dan ook,Driss heeft al wel langer iets met klassieke muziek en hier werkt hij zich, met zijn vaste begeleiders -broer Said en Lahoucine Baqir- op percussie en een strijkerskwintet met basis in België en bestaande uit de gewone violen van onder anderen de veelzijdige Luxemburgse celliste Annemie Osborne, “bluesy” Marie Ghitta, Française Amèle Metlini en Tsjechische Silvia Bazantova -allemaal in Brussel gevestigd- en aangevuld met de bas van Adrien Tyberghein, die we niet zo lang geleden leerden kennen aan de zijde van Didier Laloy als “DYAD”- doorheen drie kwartier door Driss zelf geschreven klassieke stukken, die apart opgenomen werden: het trio in Agadir, de strijkers in Beersel-bij-Brussel. De plaat opent met de titeltrack, een ouverture door de strijkers, die het pad effenen voor de oud en de percussie, die op hun beurt de cadans opdrijven om uit te komen bij “People of the Dawn” en Rain Dance”, waarin de kwarttonen van de Oud gedeeld worden door de vaardige strijkers. In “The Tree’s Commandments” nemen de percussionisten een meer prominente plaats in en via het helemaal barok klinkende “Small Dreams” komen we uit bij het bijzonder mooie “Dabdabat”, dat de opstap vormt naar een knappe finale, met “Choukr” en “Waqt”: Daf, Zarb, Ourdou, Cajon, Req en Darbouka mogen om beurten schitteren in de plejade van maqams en ajam, die je helemaal in de Oriëntaals-urbane sfeer brengen en in één vloeiende beweging de titel van de plaat alle eer aandoen. Het is niet voor het eerst dat we hier loftuitingen bovenhalven voor Driss en de zijnen, maar deze plaat verdient nog iets meer, omdat ze er zo wonderwel in slaagt de strijkers helemaal te integreren .Een plaat “for all seasons”, naar mijn bescheiden mening en dus vinden wij dit hier simpelweg “heerlijk”. (Dani Heyvaert)
|